Teruggekoppeld vooruitgaan

1. In de beginne was het woord
en het eerste dat ons te beurt viel,
lag zo voor de hand: land!

We kwamen op adem,
draaiden ons nog eenmaal om
en spraken: zee!

We wreven onze ogen verder uit,
keken omhoog, zagen
en spraken: zon!

We waren nog niet recht gekrabbeld.



2. We hebben heel wat afgelegd:
de weg, de vinnen, de staart.

Soms loopt er nu nog iemand
wat verloren rond,
in rondjes meestal.

We hebben soms wat opgeraapt.

Bij een heuvel hielden we halt:
daarboven was iemand gaan staan,
onder ons opgestaan,
die ons toebulderde.

Vage herinnering aan de zee.



3. Ook al hadden we dan
leren spreken van onze moeder,
de bulderdrang legde ons
het zwijgen op.

Sommigen legden zich
erbij neer, anderen
werden erbij neergeslagen.

Hier en daar durfde er een
te zingen, vaagweg
herinnerde hij aan de zee.

Soms komt er nog eens
een golf opzetten.




4. Woorden blijven golven,
we schrijven ze op
met een krul en een veer,
een pen of een potlood.
Alles, vroeg of laat gaat alles
wel vooruit, een fietsverhaal.

Een dief gaat met de fiets
aan de haal en schopt het
tot zakenman.

Of tot staatsman
vol bulderdrang.


5. Tussen zon en zee, lucht.
In de lucht hangen wolken.

Wanneer alles en nog wat
de vorm aanneemt van
je dit en je dat en je ding,

wanneer ook de lucht
er moet aan geloven,

hangt het vol draden.
Mijn vader klimt tevreden
van de paal naar beneden.

Dagtaak volbracht.


6. Daarna gaat alles nog
sneller vooruit:
draden gaan onder de grond.
Kabels zijn het.

Een dronkaard die jaren lang
heeft gedronken en gevloekt
en dan stopt met drinken
en alleen nog vloekt,
blijft een dronkaard, leverslang.

Nu de lucht draadloos
tussen zon en zee ademt,
wemelt het van alles en nog wat,
van je dit twit en je dat twiet.

Van je ding, dring, dingeling.





7. In het braakland had de zee zich
een plas brak water uitgebraakt.

Wie er voorbij kwam
gebanjerd, spiegelde zich
erin, kreeg nieuws.

Van oren verdoofd,
van ogen geblonken,
sjokten we voort.

Nu wisten we beter.
Dat het zou beteren
nu het een snor draagt.

Dat alles snor zit
tot de zee terugslaat.



8. Kijk hier – te land,
kijk daar – te zee,
of tussendaar – te lucht,

er lijken geen grenzen aan.

Samen zullen we spelen,
samen zullen we spleten spelen,
samen zullen we vallen
van de trap, hop bob la la

tegen onze beperkingen op,
tegen onze grenzen aan.

En staan dan op,
bloed uitgestort aan gene zijde,
schilfer af aan deze tand,
en lachen voor u,
buigen voor u.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Onder geheim een houding

Kosmisch - Cosmique

Precisie Précision